Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

woensdag 3 december 2014

De Kleurloze van Studio Brussel

We naderen met rasse schreden het eindejaar, en dat betekent dat veel Vlaamse muziekzenders uitpakken met door hun publiek bepaalde toppen 100, 1000 en 2500. De grootvader van al die lijstjes is de Tijdloze van Studio Brussel, die al bestaat sinds 1987.

dEUS versus Michael Jackson

Een muzieklijst met veel aplomb 'de Tijdloze' noemen is allicht, ironisch genoeg, niet meer van deze tijd. De periode dat Studio Brussel een zelfgenoegzaam bastion was van enkel rockmuziek ligt al een dik decennium achter ons, en een onderneming die probeert de beste popmuziek ooit in een hiërarchische lijst te gieten, is eigenlijk al bijna op voorhand gedoemd.

Je kan je bijvoorbeeld afvragen waarom het Vlaamse StuBru-publiek jarenlang dEUS met verschillende nummers in de lijst zette en het Michael Jackson zo goed als negeerde tot hij dood was. Of waarom rock zo gigantisch oververtegenwoordigd blijft. Hint: het is heus niet omdat rock superieure muziek heeft geproduceerd.

Rockisme versus poptimisme

In de muziekwereld woedt al een klein decennium een polemiek tussen de zogenaamde 'rockists' en 'poptimists'. De eersten vertegenwoordigen, grosso modo, instituten als de Rock & Roll Hall of Fame en Rolling Stone, grotendeels conservatief geworden media die nog altijd hulde brengen aan de jaren '60 en de spirituele opvolgers daarvan, en waarbinnen zich een generatieshift aan het voltrekken is dat naar de jaren '80 als nieuwe nulmerediaan evolueert. Deze rockisten staan nog altijd grotendeels afwijzend tegenover muziek zonder gitaren.

Een subcategorie rockisten bestaat uit mensen die slechts muziek beluisteren binnen één subgenre of één subcultuur. Die verwijten rockisten terecht dat ze helemaal niet de vertegenwoordigers zijn van een tegencultuur, maar maken dezelfde fout van zich vaak nog puristischer op te stellen dan de puristen die ze bekritiseren. De poptimisten daarentegen staan open voor alle muziek, van de diepste underground tot de breedst uitgemeten pop, over de grenzen van traditionele genres heen. Poptimisten zijn mee gegroeid met het internet en vertegenwoordigen een meer laterale, minder hiërarchische cultuur.

Er valt een argument te halen bij het feit dat eens je muziek kritisch wil gaan benaderen en platen of nummers gaat rangschikken, dat te ver doorgedreven relativisme de hele zaak zinloos maakt. Maar het is niet dat poptimisten niet kritisch kunnen zijn - het waren bijvoorbeeld poptimisten die de kat de bel aanbonden rond überseksist Robin Thicke, en de vele lange opiniestukken die we moesten slikken rond Lana Del Rey, toont dat er ook binnen de rangen van de poptimisten hevige debatten kunnen oplaaien.

Tijdloze, blanke man

Terug naar de Tijdloze. Dat is één van de weinige bunkers waar de poptimisten nog maar weinig barsten in gekregen hebben. Ondanks gemopper van sommige oudere luisteraars dat er de laatste jaren bands als Kings of Leon in staan, zijn diezelfde Kings of Leon nog altijd nette erfgenamen van de door rockisten verafgode iconen. In de Tijdloze vinden we vooralsnog geen Aphex Twin, Jay-Z, Madonna, Roni Size, Lady Gaga, 2pac, Paul Oakenfold, Beyoncé of Eminem.

Los van de engdenkendheid wat genre betreft, verwijten poptimisten aan rockisten af en toe dat ze bijna exclusief oog hebben voor blanke mannen. Ik vroeg me af welk percentage van de nummers van de Tijdloze minstens één vrouwelijke performer hebben en heb de lijsten er bij genomen van 1987, 1992, 1997, 2002, 2007 en 2013. In 1987 was dat (afgerond) 7%, en in 2013 - hou u vast - 10%. Het piekjaar was 2002, met 13%. Met de vertegenwoordiging van niet-blanke artiesten is het nog slechter gesteld. Hun aandeel zit al sinds 1987 muurvast op ongeveer 8%.

In haar 27-jarig bestaan heeft de Tijdloze nog nooit een vrouwelijke artiest op de eerste plaats (of zelfs maar top vijf) gehad. Vergelijk dit met een ander vox populi-circus, het verguisde Eurovisiesongfestival, dat over een vergelijkbare periode 60% vrouwelijke winnaars telde. Een heel faire vergelijking is dat misschien niet omdat de Tijdloze veel trager roteert, maar een stijging in het aantal bands met vrouwen in van 6% over drie decennia is wel bijzonder traag.

Vergeten en witgewassen

Het argument kan vallen dat er nu eenmaal meer mannen en blanken in de rockwereld zitten, als men dan toch even alleen maar de genres bekijkt die rockisten voor vol aanzien. Ten eerste is het niet zo dat andere muziekgenres geen problemen zouden hebben met seksisme (hip hop, metal en de dj-wereld zijn slechts drie voorbeelden), maar poptimisten voeren wel het debat. Rockisten hoor je er niet over. Ten tweede zijn er al vanaf de jaren '60 veel grote vrouwen in rock geweest: Blondie, Joan Jett, Janis Joplin, Courtney Love, Björk, Skin, PJ Harvey, Shirley Manson, en dat zijn enkel de namen waar ik spontaan op kom.

Wat de verdeling van etnie betreft, gaat dat argument iets beter op: sinds Elvis de mosterd haalde bij de zwarte Amerikaanse gemeenschap, is rock een overwegend blanke zaak geworden. De weinige zwarte artiesten die mochten opdraven in de Tijdloze, zijn overigens volledig gerecupereerd door een blanke scène, zoals Michael Jackson (letterlijk), Prince of Freddy Mercury van Queen, waarvan veel mensen allicht niet eens weten dat hij oorspronkelijk uit Afrika kwam.

Geen quota

Voor wie al met de ogen zou zitten rollen: ik vind niet dat een lijst die samengesteld wordt door een publieksstemming, plots quota moet opgelegd krijgen voor genres, gender of etnieën om te voldoen aan een politiek correct idee. Wat wel loont, is dat het publiek dat over zo'n Tijdloze debatteert en veel bezig is met muziek, er even bij stilstaat welke mentaliteit hun keuzes reflecteert.

Die mentaliteit spookt overigens ook door de debiele broertjes van de Tijdloze, the Greatest Switch en de Zwaarste Lijst, waar de eerder vermelde 'subcultuurpuristen' meer hun ei kwijt kunnen. Maar die twee lijsten kunnen niet tippen aan het patina en de eerbiedwaardigheid die de Tijdloze vergezellen. Tijdloos worden nummers door ze bij herhaling als dusdanig te promoten en in het publieke geheugen te etsen.

De gevarendriehoek

Het helpt bovendien niet dat Studio Brussel, poptimistische vooruitgang ten spijt, deel is van wat ik de Humo-StuBru-Woestijnvis-driehoek zou noemen, voornamelijk jongensclubjes waar meisjes welkom zijn zolang ze meestappen in verouderde opvattingen rond gender ("meisjes zijn zò en jongens zijn zò") en zich het ongetwijfeld ironische en ludieke seksisme maar laten welgevallen. Het zelfbeeld van ruimdenkendheid in deze driehoek verhindert juist het inzicht dat het met die ruimdenkendheid nog helemaal niet zo vooruitstrevend gesteld is - en dat ze op sommige vlakken pijnlijk langs rechts ingehaald worden door een aantal nieuwe media.

Studio Brussel is nog altijd een te koesteren idee in het landschap van de publieke radio-omroepen in heel Europa. Een zender die mensen wil bedienen die wat buiten de mainstream vallen en graag de vinger aan de pols houdt, is een godsgeschenk, zelfs in tijden van overal internet. Precies daarom dat het zo machtig zou zijn als een lijst als de Tijdloze beter het nieuwe poptimisme zou reflecteren, in plaats van het Adelaarsnest te blijven van de rockisten. Stemmen we volgend jaar allemaal op diversere klassiekers?

vrijdag 10 oktober 2014

Social notwork

Vorige week ben ik systematisch alle bedrijven, bands, artiesten, films en allerhande andere niet-personen beginnen ontvolgen (daarom niet ontliken, dus vrees niet, vrienden met kleine bedrijfjes en projecten!) omdat de helft van m'n Facebook-feed door hun updates begon ingenomen te raken.

Net zoals het rookverbod er toe leidde dat er plots allerlei onfrisse geuren uit het behang van cafés begonnen op te stijgen, merkte ik een ander fenomeen: ik kreeg op een gemiddelde week maar van dezelfde 50 à 60 mensen updates te zien, meestal mensen die tot dezelfde 'clusters' behoren en waarvan ik goed de helft maar enkele keren op een jaar zie. Ik heb ongeveer 450 Facebook-vrienden, dus Facebook kiest ervoor, op basis van een cryptisch algoritme, om me systematisch nieuws te ontzeggen van een dikke 350 mensen in mijn vriendenlijst.

Al weet ik niet hoe Facebook precies concludeert welke mensen het nog waard zijn om me voorgeschoteld te worden, zal dat allicht gebeuren op basis van interactie, dat wil zeggen likes en commentaren. Maar niet iedereen waarvan ik een status like of die een leuk nummertje post, wil ik daarom van nabij blijven volgen. Omgekeerd heb je mensen die me boeien, maar die weinig posten waar ik mee ga interageren. Facebook geeft me niet de kans om m'n eigen prioriteiten in te stellen.

Toen Ello werd aangekondigd, was de belangstelling massaal, ondanks het gebrek aan functionaliteiten en de mysteries rond de fondsen die achter Ello zitten. Een columnist zag daar uiting in van het verlangen om Facebook vaarwel te zeggen als er iets beters zou komen, en ik denk dat hij gelijk had: ik ben het zat dat Facebook me digitaal in alsmaar nauwere cirkels duwt, met steeds dieper verborgen mechanismen waardoor ik geen controle meer heb over mijn data en digitale sociale aanwezigheid.

Facebook heeft afgedaan voor mij. Bij de volgende schoonmaakoperatie zal ik beginnen met foto's verwijderen en de toch al beperkte informatie die er over mij bestaat, verwijderen. Hopelijk laten we niet toe dat de Zuckerbergs met dollartekens in de ogen, en een totale minachting voor hun gebruikers, sociale media blijven runnen, want anders verandert weer maar een pracht van een uitvinding in een corporate nachtmerrie. In tussentijd is het wachten op de echte goeie Facebook-killer.

donderdag 5 juni 2014

DDT

Spelling is altijd goed voor een robbertje nutteloos debatteren. In het brandpunt van de dag staat de overbekende dt-fout, waarvan een (anonieme) docent Nederlands vond dat daar veel te hard op gefocust wordt als bewijs van vermeende onkunde in de taal. Ann De Craemer schreef er een goede reactie op in De Morgen, maar toch ben ik het niet helemaal met haar eens.

Taal is voor mij geen monument, maar een ecosysteem. Er zijn elementen in die elkaar voortdurend in stand houden als eb en vloed - we maken bijvoorbeeld onderscheid tussen 'w' en 'v' omdat er anders een pak woorden hetzelfde zouden klinken - en het systeem als geheel wordt door tientallen moeilijk te achterhalen factoren voortdurend één of andere richting uit gedreven. De meeste Nederlandstaligen zullen bijvoorbeeld van de meeste 'de-woorden' niet meer weten of die woorden nu mannelijk of vrouwelijk zijn. Dat is niet zo erg. Het Zweeds heeft bijvoorbeeld ook wat men noemt een utrum naast een neutrum.

Een goede metafoor van prof op rust Johan Taeldeman is dat taalgebruik is als een ensemble aan kleren. Je komt niet met een maatpak aan op een pensenkermis, en je gaat op eigen risico met gummilaarzen en een overall aan naar een receptie met ministers. Taalgebruik zegt iets over mensen, onvermijdelijk. Er zijn nog maar weinig voorstanders te vinden van een schrijf- en spreektaal die tot op de letter de norm volgt. Taeldeman was een vurig tegenstander van het Verkavelingsvlaams, maar leek er zich knarsetandend bij neer te leggen dat die in steeds meer domeinen aanvaarding vond. Er hoeft overigens ook geen probleem te zijn met een afstand tussen hoe men schrijft en spreekt. In schrijftaal kunnen Duitsers en Duitstalige Zwitsers elkaar volkomen begrijpen, maar in spreektaal zullen ze snel op problemen stuiten.

Aan de ene kant: niemand maakt zich geliefd door pedante vogelpiekpijltjes te gooien naar mensen die zich bezondigen aan spelfouten of kleine grammaticale uitschuivers. Aan de andere kant: in een sociaal klimaat waar alles wat naar bevoogding ruikt, verdacht is, is "my way or the high way" een zo mogelijk nog kwalijker houding. In spreektaal en zeker in schrijftaal heb je nu eenmaal breed gedragen afspraken nodig om elkaar vlot te verstaan. Schrijven zoals je spreekt is haast onmogelijk, omdat iedereen anders spreekt, zelfs al beheersten we allemaal fonetisch schrift.

Bovendien is de romantische gedachte dat spelling en uitspraak elkaar in een ideale wereld 1/1 volgen, met ons alfabet zeer moeilijk te realiseren. Nederlands heeft meer dan 12 klinkers, om maar iets te zeggen. Ook grammatica, zoals De Craemer al opmerkt, komt om de hoek loeren. Het lijkt raar dat we 'ik ben verveeld' schrijven terwijl we die 'd' niet zo uitspreken, maar we hebben het wel over 'verveelde leerlingen'. En wat dan met dubbele medeklinkers? Of meerdere tekens die voor één klank staan? Of één teken dat voor verschillende klanken staat? Voorstanders van "ik schrijf zoals ik spreek" zijn inconsistent, en roepen die leuze enkel in omdat ze hen specifiek uitkomt in een aantal selecte gevallen.

Net zo met taalpuristen die zich laven aan het verbeteren van andermans fouten - iemand op een dt-fout pakken is eigenlijk een beetje zoals schieten op een dodo. Het maakt de fout niet minder onnozel, maar de verbeteraar komt er nauwelijks beter uit. Wild tekeer gaande taalnazi's zijn meestal de eersten om stilistisch of grammaticaal op hun bek te gaan, met beletseltekens, Engelse splitsingen en verkeerd gebruik van aanhalingstekens toe. Ik herhaal het: taal is een ecosysteem. Het is niet iets wat eenvoudig te vatten is door enkele autisten, en het zal eveneens niet veranderen door een vocale minderheid die drinkt van de rivier waar ze in urineert.

We hebben zowel normeerders nodig die met kennis van zaken afspraken kunnen maken, die uitdragen en aanpassen waar nodig, en innoveerders, die nieuwe elementen kunnen aanbrengen of evoluties verder kunnen pushen. Daar doet het Nederlands het overigens lang niet slecht in. De schrijftaal van het Engels en het Frans is bijvoorbeeld een hopeloos archaïsche puinhoop. Tegelijk zijn hun verschillende jongerentalen en uitwaaierende dialecten een schatkamer aan vernieuwing waar het Nederlands achterop lijkt te hobbelen.

Suggestie: laat een volgende spellingsherziening niet enkel beslissen door kamergeleerden en taalkundige taxidermisten. Laat geoefende creatievelingen ook meedoen: zangers, schrijvers, dichters, journalisten, bloggers, twitteraars. Of hoe denken mensen dat onze eerste standaardtaal ontstaan is? De Statenbijbel van de 17de eeuw was een collaboratief project van geletterde mensen uit alle uithoeken van de Nederlanden, die toen veel meer dan nu dialectisch verbrokkeld waren, en zeer diverse achtergronden bezaten. Als we ons ecosysteem graag levendig en divers houden - om niet te zeggen scherp - waarom niet op die manier?

donderdag 6 februari 2014

Over slechte poëzie

Moet een dichter vandaag nog een poëtica hebben? Misschien. Moet een dichter die poëtica, zo hij of zij die heeft, expliciet maken? Niet echt. Zijn er te veel dichters die geen flauw benul hebben van wat een poëtica is? Zeker en vast.

De Nederlandstalige poëziewereld is geen oneindig universum. Op lokale evenementen stuit je vaak op dezelfde namen, en de literaire wereld heeft een duidelijke voorkeur voor proza en fictie (omdat er een groter publiek voor is en er dus meer centen mee te verdienen vallen). De kleinheid van die wereld heeft zo z'n voordelen, maar heeft ook nadelen.

Om de olifant uit de kamer meteen buiten te krijgen: het grootste nadeel is de ijzeren greep van een aantal gevestigde instituten die voor een toplaag aan poëzielezers en -schrijvers die zelf goed ingelezen zijn, bepaalt wat goed is en wat niet goed is. Er is niets mis met duiding voor en door ervaren mensen, maar het wordt allemaal wat krap bemeten als dat gaat over een groepje van hooguit 30 mensen in het hele Nederlandstalige taalgebied.

Dat probleem terzijde gelaten, is er een ander probleem dat we onder ogen moeten durven komen: er wordt bijzonder veel bagger geschreven die moet doorgaan voor poëzie. Let wel dat ik het hier niet heb over mensen die enkele versregels neerpennen voor zichzelf, of een blog onderhouden waar ze voor de rest geen ambities mee koesteren.

Ik heb het hier over dichters die ambitie koesteren, of op z'n minst een beperkte status als dichter genieten, zonder dat ze er veel tegenover kunnen plaatsen. Laten we even dieper in gaan op die types.

Dichters die zelden of nooit poëzie lezen, enkel schrijven

Dit is veruit de grootste categorie onder de slechtschrijvers in Vlaanderen en Nederland. Van een muzikant verwacht je dat die veel van muziek weet, van een schilder lijkt het ons vanzelfsprekend dat die goed thuis is in de canon van de schilderkunst, maar zonder veel commentaar bestijgen wekelijks nog dichters podia die geen notie hebben van andere poëzie. Dat is spijtig, en het is veelzeggend dat wie daar iets over zegt, al snel wordt aangewreven een vreselijke snob te zijn. Art brut heeft zijn waarde, maar laat het ons, uitzonderlijke gevallen niet te na gesproken, geen serieuze poëzie gaan noemen.

Dichters die enkel een publiek willen behagen

Bezoekers van poëzie-evenementen zijn niet noodzakelijk hardcore liefhebbers van het genre, en daar is geen probleem mee. Waar ik wel een probleem mee heb, zijn dichters die telkens het kunstje opvoeren van het publieksbehagen: scoren met belegen punchlines, flauwiteiten die even "de ernst moeten doorbreken", of sentiment verpakken als slimheid. Humor heeft zijn plaats in de dichtkunst - dat wordt vaak miskend - maar plat op de buik gaan om een publiek vooral niet te doen nadenken, is beunhazerij van de bovenste plank.

Dichters die meer bezig zijn met dichter zijn dan dichten

Elke schrijver schrijft anders en is niet even productief. Onvermijdelijk hoort bij dichten ook een bepaald imago, dat zelfs al wil je het zelf niet, opdoemt bij mensen die horen dat je poëzie schrijft. Maar laat dat imago de productie niet overwoekeren. Wie zich nog het meeste van al laat voorstaan op zijn of haar poëtische imago, al dan niet door excentrieke idiosyncrasieën, schrijft vaak de mottigste poëzie. Veel dichters zijn vreemde vogels, maar niet alle vreemde vogels zijn dichters, laat staan dat ze zich dit imago zouden mogen aanmeten om hun vreemdheid een plaats te geven.

Dichters die alles maar best en ok vinden

Sympathiek zijn is belangrijk, maar heeft zijn grenzen. De mening van een dichter die vindt dat er voor elk type poëzie wel iets te zeggen valt, waarom zou je daar rekening mee moeten houden? Het is als een filmcriticus die elke film automatisch drie sterren geeft. We willen lief zijn voor elkaar omdat we ook willen dat men lief is voor ons, maar van een pluchen podium met steunwieltjes wordt geen enkele dichter beter. In het begin van dit betoog gaf ik aan dat niet elke poëtica vastomlijnd of expliciet hoeft te zijn, maar het helpt wel als je weet waarom je iets goed vindt en waarom niet.

Dichters die geen literaire kritiek kunnen verdragen

Artiesten hebben dikwijls gevoelige ego's, en in het geval van poëzie, dat toch dikwijls door zowel publiek als producent gezien wordt als iets bijzonder persoonlijk, kan kritiek op het geleverde werk hard aankomen. Echter, kritiek hoort erbij. Zelfkritiek kan een dichter al een heel eind ver brengen en heeft te maken met het vorige punt. Je kan moeilijk kritiek toetsen of geven als je eigenlijk niet weet waarom je het zegt, buiten het aftandse "ja maar ik vind dat".