Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

vrijdag 2 oktober 2009

En hij zwaaide als een gek met z'n hoofd

Theater is één van de vele culturele belevingen waar ik wel genoeg over weet te vertellen om een uur of twee vol te lullen op een zondagmiddag, en tevens ook iets waar ik me voortdurend over voorneem vaker te gaan, omdat het levende, tastbare aspect ervan nog het best te vergelijken valt met naar een optreden gaan van een goeie band. Aan de andere kant ben ik geen expert, maar ik ben nog liever dood dan dat ik me ervan laat weerhouden geen mening te hebben. Ik heb al goed theater gezien, matig theater en vooral ook veel slecht theater. Goed bedoelende amateurgezelschappen met gepensioneerde hobby-acteurs daar gelaten, vind ik dan ook dat ik de plicht heb kritisch te zijn, en het niet automatisch goed te vinden als ik al eens moet lachen om een spitsvondige trouvaille of een doorleefde monoloog.

Ik ben niet één van die mensen die staat te roepen dat theater terug volkser moet worden (om dan vervolgens toch nooit te gaan kijken), maar wat ik gisteren zag, was een parade aan alle slechte clichés over postmodern toneel voor een intellectueel publiek. Het stuk heette “Blasted” en werd opgevoerd in de Tinnen Pot in Gent. Kort samengevat speelt het zich af in een hotelkamer in Leeds, waarbij de eerste twee bedrijven draaien om een uitgerangeerde, hatelijke riooljournalist die krampachtig terug probeert aan te knopen met een oude – maar tegelijk heel jonge – minnares die niet zo sterk in haar schoenen staat. In de twee laatste bedrijven houden soldaten de stad bezet, en is het de journalist die in het defensief gedwongen wordt tegenover een getraumatiseerd, zo mogelijk nog beestachtiger figuur dan dat hij zelf is. Positieve aspecten – minimaal decor, goed overzicht, begeleiding op de harp (en tevens de eerste harpiste die ik ooit zag er niet uitzag alsof ze zichzelf kon overgieten met kerosine in religieuze extase), de symboolwaarde van rozen, en best sterke cast. Negatieve aspecten – nou ja, heel wat.

Het eerste wat me opviel, en wat in mijn ogen onmiddellijk een waarmerk is van slecht theater, is dat er heel wat in schuimbekkende paroxysmes af geroepen werd. Ik begrijp dat acteurs hun emotionele spankracht graag breed uitmeten, maar iemand die zich geloofwaardig boos maakt over geloofwaardige zaken, zal toch een pak meer empathie oproepen. Ten tweede was er ook het moment waarop uitgebeeld wordt dat de soldaten Leeds vernielen. Zeker tien minuten lang zat de zaal lethargisch toe te kijken hoe drie uitzinnig krijsende acteurs stoelen, borden, schilderijen en tafels aan stukken sloegen op en naast het podium, zonder dat dat ook maar iets toevoegde aan het geheel. Dat het therapeutisch en artistiek bevrijdend was om meubels uit de Kringloopwinkel kapot te slaan, kan ik begrijpen, maar dat lijkt me meer iets voor een workshop bij een ex-buitenwipper die nu anger management coach is, dan dat dat interessant theater oplevert. En dan was er ook nog dat bloot. Ik denk niet dat iemand me een zinnig antwoord kon geven op de vraag waarom ik zo vaak de onthaarde balzak moest zien van de hoofdacteur, en later ook een inkijk kreeg in de innerlijke mens van de hoofdactrice. Dat het stuk seksueel geladen is, wil ik best in mee gaan, maar de meerwaarde van een op en neer dansende fluit, zie ik niet in. Aangezien het stuk toch al vooral dreef op de kracht van suggesties, gaf zulk een exhibitionisme eerder de indruk doelbewust enkele huismoeders te willen choqueren, dan dat ik er uitzinnig van werd om zoveel provocatief iconoclasme.

Er waren nog enkele zaken die het een ervaring in mineur maakten. Hoewel de personages zich op voorhand uitgebreid introduceerden (de vierde muur werd weer gesloopt alsof het 1930 was), was het vaak erg onduidelijk wat het verhaal was, omdat de barokke bewegingen van de personages soms hun woorden overstemden, of omdat er lawaai was op de scène. Bovendien leek het laatste bedrijf, dat een bijzonder bitter einde toont voor de journalist, nu eens niet schokkend genoeg. Volgens het originele script eet de journalist een dode baby op nadat hij door een soldaat verkracht en blind gemaakt is, maar de suggestie van dat kannibalisme is erg flauwtjes, en de manier waarop hij vervolgens zichzelf begraaft in een gat in de grond was ronduit knullig. Dat balanceren op de slappe koord tussen humor en ernst kenmerkte trouwens het hele stuk. Het is aartsmoeilijk tragedie en komedie goed te verenigen, en ook in dit mengvat wilde het niet echt lukken. De humor was te geforceerd, en door het bizarre gedrag van de personages was er weinig ruimte voor inlevingsvermogen dat had kunnen zorgen voor een intens meevoelen met de traumatische gebeurtenissen die uitgebeeld werden. Jammer voor de acteurs, die er erg intens in op gingen en duidelijk getalenteerd waren, en ook erg spijtig dat het dit soort producties zijn die bijdragen tot het wereldvreemde, overroepen imago van theater.

dinsdag 28 juli 2009

Zo zwart als de ruimte zelf

Omdat ik ondanks al mijn cynisme en bitterheid een mens ben die oprecht van andere mensen houdt en omdat ik heel wat eigenaardige exemplaren van dat mensenras in mijn vriendenkring tel, belandde ik verleden weekend op het Gothic Festival in Waregem. De gemiddelde man in de straat heeft daarbij waarschijnlijk een beeld van volledig in het zwart gehesen, levensmoeë mensen met bleke gezichten en donkere make-up, of denkt spontaan aan moorddadige zotten die het liefst de wereld zouden zien ontploffen. Van moordzucht noch levensmoeheid heb ik in mijn toeristisch weekend bij de goths veel gemerkt - van universele dronkenschap en zwarte vampierenhemden des te meer.

Het evenement vond plaats in de expo van Waregem (goths bij daglicht zou zo'n beetje zijn als een bende rasta's in een kraaknette bestuurszaal van een multinational), wat onmiddellijk ook een helse hitte met zich meebracht, die alleen maar kon goedgemaakt worden door veel, veel te drinken en die verdomde lange lederen jassen achter te laten aan de inkom. Hoewel het festival de onelegante naam "Gothic" meedroeg, was het geen parade aan deprimerende muziek met kelderstemmen en galmende gitaren. Er was oude new wave, agressieve ebm, future pop, gothic rock en alles daartussenin.

Hoewel ik niet onbeslagen en zonder voorstudie het terrein betrad - op een blauwe maandag heb ik me ooit wel eens een aantal ebm-cd's gebrand - werd ik toch aangenaam verrast door enkele oude rotten. De afsluiter van de driedaagse zegetocht van de Belgische zwartzakkerij was de vrij bekende jaren '80 waver Gary Numan. Gary zag er niet bepaald patent meer uit, maar zijn muziek was dat des te meer. Zijn combinatie tussen melodisch en hard, hooggestemde synths en zijn breekbare, gevoelige stem was zelfs op het uur dat de meeste festivalgangers al vermoeid waren, onbetwistbaar een moment dat iedereen die een hart had, het een beetje harder voelde kloppen en vooral bloeden. Verder was er ook opgepompt, adrenaline-inducerend gebonk van ebm-peetvaders The Klinik, en het sterk radicaal-politiek bewogen plezier van het ironische DAF.

Intussen werd ik af en toe op de hoogte gesteld van hoe het er backstage en onder de medewerkers aan toeging via mijn inside woman S, die tevens de hoofdaanleiding vormde van mijn bezoek. Dat goths geen fundamenteel andere mensen zijn die bloed drinken of naakt in covens zitten was duidelijk door de verhalen die ik hoorde over snoeverige artiesten, wildpoepende medewerkers, boze managers en licht mentaal gehandicapte roadies. Het zou nog verdomd goeie reality tv opleveren.

Dan weer terug naar de muziek. In het rockgenre zat ondermeer The Birthday Massacre, een vrij gepolijste groep die graag dweept met het foute. De frontvrouw was een kinky kindvrouwtje dat op onschuldige wijze graag moord en verkeerd afgelopen sprookjes bezong, terwijl de rest van de band vrolijk over het podium huppelde. Lacrimas Profundere was het dan weer bittere ernst, maar een bom van een optreden werd het nu ook niet.

Op elektronicavlak vielen er interessantere dingen te beleven. Bekend noisecombo Winterkälte was snoeihard en vooral ook enorm luid, maar bracht naast onherstelbare gehoorschade voor de ongeveer vijftig fans die opgedaagd waren ook een evenzeer compromisloos dansfeest. Een dikke fuck off aan alle gabbers en jumpers. Dit was hevig spul. In het harde assortiment zaten ook de geschifte Mexicanen van de groep Hocico met stomende dark electro. Bij het bisnummer krijste de frontman "you want some fucking more?". Hell yeah. Ik verloor zeker drie kilo aan zweet alleen al.

Dat alles wat onder de noemer goth valt een grote industrie is, viel ook de merken aan de uitgebreide markt met t-shirts, accessoires, cd's, platen en andere parafernalia. Iemand met veel geld kon er zich voor enkele honderden euro's een authentiek lederen korset laten aanmeten, of kleren met lichtgevende elementen die recht uit een toekomstbeeld van de jaren '90 leken te komen. De door andere goths vaak terecht gehekelde cybergoths leken dan ook zo weggelopen vanop een rave uit die periode, en herbergden ook de meest extreme exemplaren, waaronder travestieten, mannen in lederen rokken en vrouwen met haar in zuivere RGB-kleuren. Jammer genoeg zijn het ook meestal die mensen die de kranten halen en weldenkende ouders ervan overtuigen dat zwartzakken per definitie een hoop rare seksuele devianten zijn.

De Noorse band Apoptygma Berzerk, die reeds enig succes genoot in vrolijker trancemiddens, was met een hele bandbezetting naar Waregem afgereisd, en de fans brulden de optimistische elektronica mee van begin tot eind. Een optreden waar een mens op een melancholische manier vrolijk van werd, zelfs met de lichte stadionrockallures van de groep. In dezelfde eerder vrolijke categorie troffen we ook de Duitsers van Welle:Erdball aan, die met een nostalgisch uitgekiende choreografie de wonderen bezongen van jaren-'80-technologie zoals de Commodore 64 en de Super8. De op hevige beats gezette teksten met Super Nintendo-achtige melodielijnen werden alleen een halt toegeroepen door de backstage, die vond dat het optreden wel lang genoeg geduurd had, en zonder pardon de stekker uittrok. Al dan niet bedoeld komisch was ook het optreden van de Britse Scary Bitches, die een kruising leken tussen Lordi en Absolutely Fabulous.

De grens met het echt gênante werd overgestoken door BlutEngel, dat ogenschijnlijk de bedoeling had zoveel mogelijk gothic-clichés samen te brengen als mogelijk. Engelse teksten met een zwaar Duits accent over vampieren, huilende meisjes, onbegrepen zielen en donkere engelen werden op quizmaster-achtige wijze ten berde gebracht door frontman Chris Pohl, op een achtergrond van plastieken schedels, lantaarns en een pyrotechnische show van danseressen die duidelijk gekozen waren op bleekheid van huid en droefnis van blik. Alleen bier slaagde erin de gêne weg te spoelen.

Laatste vermeldenswaardige band was het Belgische Hedera Helix, die met veel moed in het Nederlands zongen. De mindere verwachtingen ten spijt werd het echter een zeer aangename kennismaking. De frontman leek meer op een jazzcabaratier dan een volksmennende zanger, en gedroeg zich alsof hij elk moment met veel panache poëzie kon gaan voorlezen. Ze lieten er zich dan ook graag op voorgaan "intellectro" te maken, en voorwaar, het was niet eens pompeus.

Buiten het feit dat ik de eerste dag van mijn tweedaags bezoek bruine schoenen droeg, was het enige probleem dat ik achteraf de muziek niet meer uit mijn hoofd kreeg. Het was aangenaam vertoeven onder de gevlederden, maar ik verlangde toch evenzeer terug naar mijn eigen wereld waarin de zon scheen en ik me op YouTube weer kon laten masseren door mijn vertrouwde ambient en oude popmuziek.

maandag 1 juni 2009

Killing my darlings

Eén van de interessante mogelijkheden die het leven als mens biedt, is dat men steeds opnieuw zichzelf kan uitvinden en heruitvinden. Daarbij worden we tegengewerkt door artefacten uit het verleden – vakantiefoto’s waar men duidelijk sokken in sandalen draagt, oude vrienden op Facebook die helemaal geen vrienden zijn, of je ouders die het onironisch aangenaam vinden je te herinneren aan bepaalde fases in je leven waarvan je hoopte dat iedereen die vergeten was.

Gisteren ben ik mijn bureaukasten te lijf gegaan met een onuitputtelijke sorteer- en opruimdrang. Naast oude rekeningen, tekeningen en een verstofte map met allerlei komische, zielige en serieuze briefjes die ik uitwisselde in het middelbaar, vond ik daar ook een pak prints van mijn eerste teksten. Die waren geprint op matrixpapier, en geschreven in een MS-DOS versie van het teloorgegane WordPerfect, de toenmalige standaardtekstverwerker. Dat geeft alvast een idee van hoe jong ik was toen ik al ernstige ambities koesterde om verhalen te gaan schrijven. Waar ik tot voor enkele jaren steeds twijfelde of ik die artefacten zou houden en de nostalgie het won van het verlangen om de teksten in kwestie te verbranden, woog nu voor het eerst de drang door om ze definitief weg te gooien.

Er zaten enkele bewerkingen tussen van sprookjes – mijn tienjarige zelf vond het zonder meer hilarisch om Roodkapje een discotheekbezoekende marina te maken die een zesde dan had in karate, of Hans en Grietje te herbedenken in de vorm van respectievelijk een absolute sul en een manwijf dat niet zou misstaan bij de paracommando’s. Er was ook een egodocument bij dat in zeer spaarzaam, nukkig proza beschreef hoe ik mijn eerste schooldagen ervaren had, waar ik bovendien mijzelf een andere naam had gegeven die nog onnozeler is dan mijn echte naam. Het pronkstuk echter was mijn onafgewerkte eerste boek, waarmee ik als negenjarige van plan was om de sterren van de hemel mee te schrijven. Op zijn best was het een schaamteloze imitatie van Transformers enerzijds, en Jurassic Park anderzijds. Want wat kan er nu in godsnaam voor een knul van negen cooler zijn dan de combinatie van gigantische robots, ruimteschepen en dinosaurussen?

Noem het beroepsmisvorming, maar nu kon ik alleen maar zien hoe hopeloos die teksten waren. De vage angst bekroop mij dat iemand die ooit zou te lezen krijgen, en zou brullen van het lachen bij de zich opstapelende ongeloofwaardige en ronduit onmogelijke plotwendingen, professor Barabas-achtige uitvindingen en de exotische namen die duidelijk waren bedacht door enkele dicht bij elkaar staande toetsen op het toetsenbord aaneen te rijgen. Het leek geschreven door iemand anders, maar toch stond mijn naam eronder (vol trots!). Maar ik kon me hier niet mee associëren. Niet alleen omdat ik last kreeg van een overdreven eergevoel als schrijver, maar ook omdat ik misschien dat kind in mij wilde beschermen. Want als mensen zouden lachen met de astronoom Gerard die in de kelder van zijn observatorium toevallig een ruimteschip heeft liggen vol gedeactiveerde robots, dan zouden ze niet zozeer lachen met de schrijver daarvan in zijn huidige vorm – het zou mijn innerlijke kind zijn dat in elkaar zou krimpen omdat zijn ideëen belachelijk gemaakt worden, en al zijn uren werk die gekropen waren in de bijbehorende tekeningen.

Dus daarom besloot ik dat het tijd werd om mezelf weer uit te vinden. Die teksten heb ik nooit geschreven, en niemand zal ze ooit meer kunnen lezen. Ergens is er een ventje in korte broek dat aan de keukentafel nauwkeurige tekeningen maakt van mechanische dinosaurussen, schrijft hoe die monsters het opnemen tegen een coalitie van Franse astronomen en goedaardige robots, en denkt dat dit de bestseller zal worden waar de wereld op zit te wachten. En hij zit ergens goed verborgen, waar niemand hem kan raken.

donderdag 14 mei 2009

De taal is gans het volk

Het Nederlands heeft het dezer dagen niet erg onder de markt. Terwijl in Nederland de algemene omgangstaal weg evolueert van de standaardtaal, ondervindt men in Vlaanderen de onstuitbare opmars van het Verkavelingsvlaams, een taalvariant die noch dialect, noch standaard is. Aangezien ik omringd word door taal- en letterkundigen, ik zelf ook mijn brood verdien met taal, en bovendien ook in mijn vrije tijd door middel van taal een sierlijke gestalte probeer te geven aan gevoelens en gedachten, krijg ik vaak geweeklaag te horen over zowel jongeren als volwassenen die de meest gênante taalfouten aan elkaar rijgen als was het een bloemenkrans vol misvormde en verlepte paardenbloemen. Onder deze critici bevinden zich aanzienlijk wat taalpuristen, die de heimelijke wens koesteren om van taal een dwingende, absolute wetenschap te maken, waarin met net zoals in een rekensom kan zeggen of iets juist of fout is. Daar tegenover staat een minderheid van anarchisten, die vindt dat regelgeving absurd en inherent conservatief is, omdat het belangrijkste vooral is dat we elkaar begrijpen, niet dat we onmiddellijk klaar staan met pek en veren als iemand een woord verkeerd spelt of een dt-blunder begaat. Het mag ook aangenomen worden dat de gemiddelde Nederlandstalige hier allesbehalve wakker van ligt.

Standaardisering van taal heeft vele voordelen. Als men schrijft en spreekt volgens een van hogerhand opgelegde en in het onderwijs doorgevoerde conventie, dan loopt men een veel kleiner risico verkeerd begrepen te worden, en kan men tevens barrières tussen dialecten, accenten en regionale particulariteiten tot een minimum herleiden. Maar als een meerderheid van sprekers naar verloop van tijd bepaalde vormen, spellingswijze en betekenissen begint te veranderen, dan moet de taal, zoals die voorgeschreven wordt, mee veranderen. Hier is zelfs geen keuze mogelijk. Het is absurd om vast te houden aan bepaalde regels die niemand meer kent, laat staan toepast. Dat dit op sommige vlakken kan leiden tot een verschraling van taal en intellect, zoals doemdenkers beweren, is wel mogelijk, maar het kan ook een verrijking opleveren op andere vlakken. Shakespeare, altijd een dankbare hoer als men moet argumenteren over taal of literatuur, bouwde zelfs zijn meesterschap op het vermengen van de conservatievere taal van de sociaal hogere klassen met het taalgebruik van het gewone volk. De vraag is vooral hoe ver deze spreidstand moet gaan.

Enerzijds ben ik wel degelijk een voorstander van zoveel mogelijk standaardisatie, zolang dit niet indruist tegen het taalgevoel van een meerderheid aan sprekers. Het is economisch en sociaal belangrijk dat we elkaar kunnen blijven verstaan, en dat we zorg besteden aan hoe we ons uitdrukken – een vorm van beleefdheid en welwillendheid, zeg maar. Dat op die manier pakweg een strandjutter van Texel en een kaderlid uit Oudenaarde zonder veel problemen kunnen communiceren, is een enorm pluspunt. De nadruk op correcte naleving van taalnormen mag niet gepresenteerd worden als een betuttelende, zwaarbeladen vorm van volksverheffing, maar moet aantrekkelijker gemaakt worden door te wijzen op het grote belang van taal in alledaagse en zeker in professionele situaties. Anderzijds moet men nog veel verder gaan in het besef dat Nederlands altijd al een pluricentrische taal geweest is, die niet kan bepaald worden vanuit één centrale locatie, of door een kunstmatige taalvorm te scheppen die niemand ervaart als natuurlijk. Bijvoorbeeld Noors heeft verschillende spellingnormen die naast elkaar bestaan, en Engels heeft zelfs geen centrale autoriteit die de taal reguleert. Bevriende neerlandici hebben me al dikwijls attent gemaakt op het feit dat een Nederlander onmiddellijk zou zien dat ik een Vlaming ben door de manier waarop ik schrijf, maar daar heb ik geen problemen mee. Het is nu eenmaal, willens nillens, wat ik ben en wat mij vormt. Concrete voorstellen over wat ik zie als een beter aangepaste, minder terneerdrukkende en tegelijk meer alomtegenwoordige standaardtaal, heb ik niet, omdat die toch zouden vervallen in anekdotisch gestaafde meningen. Het idee is voldoende als uitgangspunt voor discussie.

Het klinkt allicht slap dat ik Nederlandstaligen als een zwakke echo van Rodney King zou vragen, “why can’t we all just get along?” en pleit voor een compromis. Maar dat neemt absoluut niet weg dat we er veel mee zouden kunnen bereiken. Het zou een enorme verandering zijn mochten hedendaagse taalgebruikers niet meer onmiddellijk op hun achterste poten gaan staan van zodra ze op een fout gewezen worden, alsof dit een inbreuk vormt op hun mensenrechten, en eveneens zou het deugd doen als ik niet meer zo veel zou horen van kommaneukende farizeeërs die steeds een bij voorbaat verloren achterhoedegevecht leveren.

maandag 6 april 2009

Cultuur van de razernij

Sinds het internet volop zijn intrede heeft gedaan in de huiskamers van de geïndustrialiseerde landen, kan elke brave huismoeder kettingemails versturen met walgelijk melige PowerPoint-presentaties, elke rebellerende zoon schokkende foto’s van door treinen aangereden of van dichtbij met een jachtgeweer afgemaakte mensen opzoeken, elke dochter een sociale netwerkpagina aanmaken met bijbehorende fuchsiafonts, bewegende dolfijntjes en afwisselend in hoofd- en kleine letters getypte, verkeerd gespelde updates over haar oninteressante leven, en kan elke degelijke huisvader ’s nachts hardcore anale porno opzoeken waarin gigantisch geschapen negers vrouwen van veertig, die door middel van twee staartjes tienermeisjes moeten spelen, met duidelijk genoegen vakkundig sodomiseren. Het internet: hier een forum voor mensen die recepten uitwisselen, daar een verzamelplaats voor anonieme pedofielen, nu eens een bron van zowel nieuws als vermaak, dan weer een kerker waarin mentaal gestoorden elkaar aanvuren in hun eigen waanideeën. Waar men in de vroege jaren ’90, die ene bebrilde nerd met carreauhemdjes en witte sportsokken niet te na gesproken, het internet nog zag als een curiosum of een plek bij uitstek voor sociaal gehandicapten die anders niet aan een lief konden raken, is het nu langzamerhand een min of meer accurate weerspiegeling geworden van de maatschappij. Of niet?

Wel, nee. Ik was er al vroeg bij als internetgebruiker, toen er van de digitale snelweg nog geen sprake was, en men zich moest behelpen met telefoonlijnen. Omdat dit medium al lang een vooraanstaande plaats inneemt in hoe ik communiceer, informatie opzoek of zelfs aankopen doe, ben ik jammer genoeg in een bevoorrechte positie om te kunnen zeggen hoe het internet geëvolueerd is. Dat zeg ik niet zonder schaamte, want ergens blijven verstokte internauten wel het brandmerk met zich meedragen van fantasten die zich nogal snel laten gaan in een wereld die niet echt is. Maar geen mens onder de veertig kan tegenwoordig ontkennen hoe belangrijk het geworden is. Verkoopcijfers van kranten en tijdschriften zakken zienderogen ten voordele van gratis nieuwssites en ditto blogs. De muziekindustrie lijdt al jaren onder illegale downloads, en ook de pornosector, baken van de beschaving, heeft af te rekenen met een toevloed aan snel geproduceerde, veelvuldig verspreide porno. Het was ook mede dankzij een slim uitgekiende internetcampagne dat Barack Obama kon verkozen worden, en dichter bij huis werd de Waalse politicus Michel Daerden gekatapulteerd tot nationale beroemdheid door zijn veelbekeken dronken interview na de verkiezingen van 2007. Het mag duidelijk zijn dat het wereldwijde web zich oneindig ver uitstrekt, en dat het onmogelijk is het in zijn totaliteit te overschouwen of te bespreken.

Een observatie die er de laatste jaren echter uit springt, is hoe mensen achter de warme veiligheid van een computerscherm hun beleefde maskers laten vallen. Sommigen doen dat louter om te provoceren, maar de overgrote meerderheid heeft gewoon geen zin om de pretentie van wellevendheid hoog te houden. Wereldverbeteraars en idealisten klagen wel eens over verzuring in de Dorpsstraat, maar een blik op het gemiddelde politieke forum of politiek getinte onderdelen van onlinegemeenschappen, tonen duidelijk aan dat de verzuring zich niet beperkt tot enkele misnoegde middenstanders of bejaarden die schrik hebben van Marokkanen.

Er is een fenomeen op gang gekomen dat wel eens rage addiction genoemd wordt. Mensen die eindeloze commentaren en meningen spuien waaruit blijkt hoe verontwaardigd en gefrustreerd ze niet zijn over al dan niet correct ingeschatte wantoestanden in de maatschappij. En het zijn altijd dezelfden die kop van Jut zijn: de politici, de allochtonen, de rijken en de geitenwollensokken. Forums worden een eindeloze echokamer waarin de een z’n woede de lont van een ander aansteekt, en de vlammen voortdurend gevoed worden door een gevoel van collectieve onmacht. Het gevoel dat ze altijd de kleine man moeten hebben. Het idee dat de eerlijke, hardwerkende Vlaming steeds maar weer op z’n kop wordt gezeten door allerlei instanties. Hoewel deze permanent in een toestand van razernij verkerende, antipolitieke blaasbalgen nog zeker niet de proportie hebben aangenomen van wat men ziet in de Verenigde Staten, waar gefrustreerde extreemrechtse Republikeinen een volledig media-apparaat controleren, is hier een zeer vergelijkbare evolutie aan de gang. En dat vind ik verontrustend.

Wat ik niet verontrustend vind, is de woede en het ongenoegen. Die is zelfs constructief, omdat het een signaal geeft dat een groeiende groep mensen zich uitgesloten en onbegrepen voelt, en kan aanzetten tot actie om dit goed te maken. Wat me veel meer verontrust, is dat het internet een mogelijkheid geboden heeft om allerlei meningen, hoe ongestoeld, infantiel of haatdragend die ook is, rond te strooien zonder ervoor ter verantwoording voor geroepen te worden. Een tegenargument wordt onmiddellijk opgevat als een belediging, of als neerbuigend. Men heeft steeds opnieuw de mond vol over de vrije meningsuiting, maar geen hond die een lans breekt voor een beter debat. Het lijkt de meerkoppige, anonieme hydra van frustratie te ontgaan dat als men zich eenmaal begeeft in de publieke ruimte met een mening, dat daar ook reacties op zullen komen. Alleen geeft het internet enerzijds de mogelijkheid zich letterlijk af te sluiten voor tegenargumenten, door slechts mensen op te zoeken die het al op voorhand eens zijn met de geponeerde stelling, en anderzijds wordt net door dat wij-tegen-hen-gevoel voortdurend het beeld gecultiveerd van de compleet verkeerde, totaal te minachten en te bespuwen ander. Men kan elkaar voor rotte vis uitschelden zonder enige serieuze repercussie, en onder ons gezegd heeft de cyberpolitie ook betere dingen te doen dan een racistisch heethoofd te doen zwijgen.

Anders dan onschuldige websites over binnenhuisarchtectuur of tuning, vind ik deze luide, boosaardige vlek van constante woede verontrustend. Er zitten psychologische processen achter die uiteindelijk ook hun weerslag hebben op het leven buiten het internet. Hoewel ik niet vrees dat de collectieve misnoegden zich zullen organiseren tot volksmilities of in grote getale het publieke leven gaan ontwrichten, denk ik wel dat het slechts een kwestie van tijd is tot iemand iets zal doen, gevoed en gesterkt door de op het einde puur emotieve, collectieve razernij. Men merkt bij de instantmoordenaars van de laatste jaren in het Westen vooral op dat het gaat om sociaal geïsoleerde mannen, die volledig doordrongen waren van een wereldbeeld dat los stond van het wereldbeeld van de meeste andere mensen. De harde, beledigende en agressieve taal van de verzuurde internauten past volmaakt in dat plaatje. Meer nog – het sterkt psychisch gestoorden nog meer in hun overtuigingen dat er nog zulke mensen zijn als hen, en dat hun acties bijgevolg ook aanvaardbaar zijn.

Als er binnenkort een plotse moordenaar opduikt, en men zal er achter komen dat die persoon zich haast uitsluitend bewoog in internetkringen waar men grossiert in sloganeske, reactionaire en antipolitieke taal, dan zal ik naast de dader zelf niet games met de vinger wijzen, niet de gewelddadige films, niet één of andere vreemde ideologie en ook niet de maatschappij als geheel. Ik zal wijzen naar de internetkolonies waarin huismoeders zonder bronnenonderzoek stellig beweren dat de moslims het hier door demografisch overwicht binnen dertig jaar voor het zeggen zullen hebben en de sharia zullen invoeren. Ik zal zonen beschuldigen die dwepen met autoritair militarisme en foltering grappig vinden, zonder dat ze kunnen uitleggen wat de Holocaust was. Ik zal dochters met de vinger wijzen die zich wentelen in banaal zelfbeklag en materialisme, en tegelijk niet beseffen dat ze het merendeel van hun problemen zelf kunnen oplossen. En ik zal de schuld leggen bij brave vaders die zonder meer dan slechts anekdotisch bewijs zeker zijn dat alle politici zonder uitzondering corrupte bloedzuigers zijn die geen moer geven om de maatschappelijke problemen. Ik hoop dat die dag niet moet komen. Ik hoop dat ik verkeerd ben.