Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 18 december 2008

Degelijkheid, nuchterheid, bescheidenheid

De excentriciteit van de intellectueel

Sinds ik er mij van bewust ben dat wat ik schrijf ook gelezen moet worden, doe ik mijn best om zo weinig tendentieus mogelijk te zijn. Dat wil zeggen dat ik niet om de haverklap probeer te verwijzen naar modeverschijnselen, kortstondig bekende figuren of situaties die op het moment van schrijven bij het publiek bekend zijn, maar tien jaar later aan kracht zullen ingeboet hebben. Ik schrijf namelijk voor een beperkte eeuwigheid.

Toch is het een absurde gedachte, mij los te willen rukken van de hedendaagse context. Als ik mij namelijk buiten of aan de rand van de maatschappij probeer op te stellen, komt dat nogal snel wereldvreemd over. Schrijvers, filosofen en academische figuren hebben op dat vlak dan ook een nogal kwalijke reputatie. Dat levert wel eens schampere opmerkingen op. “Dat profke kan de algemene en de speciale relativiteitstheorie vlot uitleggen, maar als hij een brood moet bestellen, dan bakt hij er niets van!” Of “Die filosoof heeft over alles wel ‘een theorie’, maar hij werkt niet voor zijn boterham”. En “hij daar wil een œuvre voor de beperkte eeuwigheid bijeen te schrijven, maar hij heeft geen rijbewijs”.

Wel, dat soort anekdotische kritiek leg ik naast mij neer. Ik kan nog geen auto besturen, maar meer dan negentig procent van iedereen met een rijbewijs kan nauwelijks schrijven. Dat klinkt arrogant en dat is het ook.

Het onbehagen met het intellect is een enorm pijnpunt van onze geliefde democratie. Mensen zien zichzelf als grootmoedig, maar de waarheid is eerder dat we allemaal kleingeestig zijn. De idioot wantrouwt de intellectueel, en de intellectueel kijkt neer op de idioot. In de negentiende eeuw zag men in dit conflict vooral het conflict tussen mensen die geen toegang hadden tot onderwijs, gezondheidszorg en andere voorzieningen enerzijds, en mensen die dat wel hadden en die privileges trachtten te bewaren anderzijds. Karl Marx dacht dat dit uiteindelijk zou uitmonden in een klassenoorlog en een daarop volgende klasseloze maatschappij. Intussen is het communisme echter grandioos mislukt, en ook het debiele broertje van het communisme, de sociaal-democratie, staat in veel Europese landen onder grote druk.

De moderne democratie vertelt namelijk de mythe van gelijkheid. We hebben allemaal dezelfde rechten en plichten, en iedereen moet gelijke kansen kunnen krijgen. Toch kan iedereen zien dat we niet gelijk zijn. Hij is lelijk, zij is mooi, hij is dik, zij is dun. Er zijn mensen met een goed karakter en er zijn mensen met een slecht karakter. Maar we doen doorgaans ons best deze verschillen te minimaliseren. Wie de film Borat gezien heeft, weet ook dat veel van de humor in de film draait om het gênante feit dat mensen vooral aardig willen zijn voor hem, hoewel ze zich zeer ongemakkelijk voelen bij zijn ideeën. Maar het gaat in veel gevallen nog verder. Als iemand bewust of onbewust afwijkt van de norm, zullen anderen zich inspannen hem of haar terug binnen de grenzen van het normale te krijgen. Of moeten we zeggen: dwingen? En mag dat wel?

Een jongen die ballet wil gaan doen, is onmiddellijk een homo. Een meisje van “goede komaf” dat liever haartooi wil gaan studeren, is een schande voor de familie. Men hoort en leest vaak verhalen van Bekende Vlamingen wier ouders dreigden met hel en verdoemenis als ze die ene passie zouden doordrijven, omdat dat geen “deftige job” was en weet ik wat nog. We doen alsof die boerse mentaliteit verleden tijd is sinds de seksuele revolutie, maar dat is zever. Meer nog; er zijn heel wat huizen in Vlaanderen die de seksuele revolutie met gezwinde pas overgeslagen hebben en waar het binnen de buitenmuren van 2006 nog steeds 1955 is. Er is een zeer progressieve bovenstroom die het probleem heeft te drijven op een zeer conservatieve onderstroom.

In een land waar het kapitalisme nog veel rauwer is, en waar je zou denken dat men de zotten op handen draagt, is dat zelfs nog erger: de Verenigde Staten zijn enorm versplinterd, en de twee grote politieke families staan elkaar naar het leven. Hier is het zover niet, maar het is angstwekkend hoe klein sommige mensen reageren op alles wat anders is dan hun eigen leefwereld. En ja, dit geldt voor zowel kuisvrouwen als directeurs van multinationals.

En wat haat ik die uitdrukking “met beide voetjes op de grond blijven staan”. Waarom is dit in hemelsnaam nodig? Zal God ons terechtwijzen voor onze overmoed? Zijn dromen en ambities een teken van zwakzinnigheid? Nee, de verdediging luidt dat het in het belang is van de persoon die tegen de grond moet gehouden worden, om teleurstellingen te vermijden, om zotte toestanden te vermijden, en ook en vooral om ervoor te zorgen dat die persoon zich niet “beter” gaat voelen. Maar ik ken anders genoeg mensen die wijdbeens en kniediep in de Vlaamse klei staan en denken dat ze het warm water uitgevonden hebben. Ironisch genoeg zijn de mensen die zich het meest beroepen op hun degelijkheid, hun nuchterheid en hun bescheidenheid ook het meeste vol van zichzelf. En tegelijk zijn dat geen kwaliteiten, want elk weldenkend mens bezit ze. Ik ben ook degelijk, nuchter en bescheiden. Als ik dat niet was, dan zou ik hier zelfs niet staan.

De algemene relativiteit

Een gevaar waar ik al vaak op gewezen heb, is dat we veel te doordrongen zijn van relativisme op vlak van verantwoordelijkheid, en dat alles er ook op gericht is ons daaraan te herinneren. Autorijden is gevaarlijk, dus maken fabrikanten airbags, auto’s met kreukelzones, ABS en servosturen, of Hummers en SUV’s waarin we in een rijdend kasteel het verkeer kunnen trotseren. Dit leidt niet tot meer maar net tot minder veiligheid, want de illusie van de veiligheid leidt tot overmoed. En als er iets misloopt, zal het wel de schuld van de fabrikant zijn. Problemen in de maatschappij? Schuld van de politiek. Je bent een moordenaar en een verkrachter? Schuld van je ouders. Maar dat je woont in een huis in fermettestijl, dat is iets wat je zelf bereikt hebt. Successen worden aan het eigen meesterschap toegeschreven, wat foutloopt is de schuld van een ander.

Deze algemeen menselijke eigenschap is niet specifiek een ziekte van onze tijd. Er zijn altijd psychologische mechanismen geweest om de verantwoordelijkheid voor eigen mislukkingen elders te gaan zoeken. Vervloekingen door de goden, etnische groepen met de vinger wijzen of gewoon Het Lot.

Het probleem vandaag is echter dat er zoveel verantwoordelijke instanties aan te wijzen zijn voor alles, dat een begrip als schuld iets diffuus en verspreid wordt. Als we allemaal voor een stuk de schuld dragen dat racisme aan een opmars bezig is in de maatschappij, waarom zou ik mij daarvoor moeten verantwoorden? Het is makkelijker om de schuld in de schoenen te schuiven van een paar ex-oostfronters die heimwee koesteren naar foute tijden, in plaats van toe te geven dat racisme schuilt in elk van ons, en dat het iets is waar we allemaal iets aan kunnen doen. Problemen met het leefmilieu reiken ook zelden verder dan de eigen losliggende stoeptegel, intussen een spreekwoordelijk symbool waar kleingeestigheid en gebrek aan verantwoordelijkheid samengaan.

We leven in een complexe samenleving, waar taakverdelingen steeds specifieker en uitgebreider worden. Men is alleen maar direct verantwoordelijk voor het zijne, en de rest, dat is het probleem van een ander. Ook Adolf Eichmann beweerde op het proces in Israel dat hij alleen maar bevelen opvolgde. Hij was een saai burgermannetje, een kantoorfiguur zoals er dertien in een dozijn gaan. Men had het, toen men hem zag, over die Banalität des Bösen, of anders gezegd, de banaliteit van het kwade. Superslechteriken als Hitler, bin Laden of Idi Amin kunnen nog bogen op een eigenaardig soort charisma dat van hun waanzin uitgaat, maar het ware gezicht van het kwade is dat van u en ik. Psychopaten zijn over het algemeen geen stinkende mannen in lange regenjassen, en de meest beruchte terroristen waren ongrijpbaar net omdat ze zo glad opgingen in de maatschappij.

Deze Schuldfrage mag echter ook niet overslaan in een overdreven schuldgevoel, een ander aspect waar onze cultuur goed in is. De morele druk is op sommige groepen en personen zo laag, dat hij opgevoerd wordt op anderen. Dat zijn mensen die alleen bioproducten eten, geen merkkleren kopen, principieel stemmen en geen bankrekening openen bij banken die de wapenindustrie steunen. Maar alleen collectief, of in groepen van voldoende belang, kunnen deze mensen iets bereiken. Soms lukt dat, maar meestal niet. Dat komt ook omdat we niet bepaald het gevoel meer hebben dat we nog voor iets moeten vechten. Stemrecht, welstand, televisie, betaald verlof en ongebreidelde consumptiemogelijkheden zijn het deel van iedereen.

En dan de conclusie

Toen ik nog jong was, vond ik deze zelfgenoegzaamheid iets waartegen in opstand moest gekomen worden. Deze slaaptoestand, dit wegzakken in de suikerspinnen watten van consumptie en cynisch amusement. Ik koesterde grote hoop voor de andersglobalisten. Alleen door druk te zetten was een omschakeling mogelijk naar een maatschappij met een ruimere blik, een wereld met meer rechtvaardigheid en weldenkendheid. Kortom, een wereld waarin mensen echt degelijk, nuchter en bescheiden kunnen zijn, of vrij, broederlijk en gelijk.

Maar intussen heb ik me aan de kant geschaard van Étienne Vermeersch, die ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag voorspelde dat we er allemaal aan gaan. De lawine aan problemen is te groot geworden om er de destructieve gevolgen nog lang van uit te stellen. Ik zie dit niet als een abrupte oplossing voor de door mij zo gehate kleinheid en het egoïsme, maar intussen ben ik bang dat het onze laatste kans is om er ons van te herstellen, want misschien komt er geen volgende kans meer.

maandag 17 november 2008

De zeven hoofdzonden van het schrijven

Een voordeel van een onbekend schrijver te zijn is dat ik me veel kan permitteren – ik hoef geen rekening te houden met een publieke opinie, de marketingstrategieën van uitgevers of de onvolprezen genius van het commerciële boekencircuit en ditto –beurzen, waar de laatste jaren vooral BV’s de dienst uitmaken met hun hoogst oninteressante en banale autobiografieën die ze zelf niet geschreven hebben. Mij niet gelaten: elk verdient zijn plek onder de literaire zon, ook de Ingeborgen en de Tom Boonens onder ons. Er is toch geen hond die hun boeken nog zal lezen binnen honderd jaar.

Omdat ik naast schrijven ook nog wel eens tijd vind om te lezen, let ik op de stijl van een auteur zoals een auto-ontwerper allicht een auto in het straatbeeld ook met heel andere ogen bekijkt. Daarom heeft deze tekst een tweeledig doel. Enerzijds dient hij tot vermaak van andere schrijvers of veellezers die mogelijk bepaalde ergernissen met mij zullen delen, en anderzijds dient hij (en da’s al een veel pretentieuzer doel) tot scholing van mensen die graag in hun vrije tijd eens wat op papier durven zetten, maar niet zeker zijn van zichzelf. Dat is arrogant van mijn kant, maar laat ik dat argument vooral tegengif toedienen met de eerste stilistische ergernis.

Als u mij toestaat en niet kwalijk neemt, ben ik van de bescheiden mening dat…

… waarop meestal een enorm arrogante mening volgt. Als je wil serieus genomen worden, wentel je dan niet in valse bescheidenheid. Het is mooi dat je niet wil versleten worden voor een hoogmoedige blaaskaak, maar als je dan toch zonodig je mening wereldkundig wil maken, dan kom je er maar beter voor uit, zonder rookgordijnen op te trekken. Het soort “bescheiden” wendingen dat ik vaak aantref bij hobbyisten is meestal (a) een excuus om daaropvolgende mening niet de hoeven funderen of verantwoorden of (b) om het ingebeelde publiek gunstig te stemmen, alsof de schrijver wil zeggen dat hij maar een Jan-met-de-pet op is. Je bent niet Jan Modaal. Je bent jezelf, en hou op met je als een huichelachtige idioot te gedragen.

Edoch orakelde hij dat ze, elkanders geliefden zijnde…

… niet meer in de negentiende eeuw leefden. Wat is dat toch met mensen die een beetje gestudeerd hebben, die vinden dat ze onmiddellijk maar het hele pretpakket aan archaïsmen moeten openscheuren? Op goedgelovigen maakt dit misschien een geestige of zelfs geleerde indruk, maar vaak is het stilistisch krom en ijdel gepraat dat niet meer is dan borstklopperij of pauwachtig verenvertoon om mensen te misleiden. Er is niks tegen een brede woordenschat, en die ook duchtig aan te spreken. Er is wel iets tegen een compleet voorbijgestreefd taalregister gebruiken als goedkope truc om teksten te laten opzwellen waar het niet nodig is. Zie ook: een dobbelsteen aan één kant zwaarder maken zodat hij altijd op zes terechtkomt.

“JE HOEFT NIET ZO TE SCHREEUWEN!!!!!”

schreeuwde ze. Een uitroepteken is een figuurlijke explosie in je tekst. Voor je een uitroepteken plaatst, kan je je afvragen of er niet uit de context al duidelijk is of er geroepen wordt. Indien niet – probeer het duidelijk te maken zonder een leesteken te gebruiken. Als het echt moet, kan je altijd opteren voor een uitroepteken, maar meerdere uitroeptekens toevoegen, zeker als je dan nog eens in hoofdletters gaat typen, maakt een enorm agressieve, overbodige indruk die tekstueel hetzelfde effect heeft van een montage van alle gigantische explosies in films van Michael Bay. Ik lees geen stripverhaal voor kleuters. Ik wens behandeld te worden als een volwassene, niet als een hardhorende of achterlijke.

Ik ben als een vlinder – ooit was ik een lelijke rups, waaruit een kwetsbaar dier gegroeid is dat naar de zon toe vliegt…

… net als tien miljoen anderen. Natuurlijk is elke mogelijke denkbare en enigszins logische beeldspraak al eens gebruikt door een auteur, maar dat wil niet zeggen dat je het jezelf makkelijk moet maken door je tekst te larderen met platitudes. Erger nog: vaak vervallen schrijvers in de ergerlijke gewoonte hun metaforen nog eens te gaan uitleggen, alsof lezers bij het beeld van een vlinder niet automatisch de associatie zullen maken met een rups, de zon en de broze vleugeltjes van zo’n dier. Als je dan toch een cliché moet gebruiken, gebruik het dan beperkt, en maak het niet het ankerstuk van je tekst.

Na 500 dagen onderhandelen nog geen regering. Wat een goed bestuur zeg!

Wat ligt de ironie er dik op zeg! Hoe grappig! Hoe totaal onverwacht en droog! Welk een scherpzinnig verstand! Ironie is het zout der intellectuelen, zo blijkt het, alleen handelen de meesten in een steenkolenironie zo dik dat ik er een beenhesp van kan braden. Ironie, en bij uitbreiding elke vorm van humor in pure tekst die bedoeld is om gelezen te worden, zit ofwel in een zorgvuldige opeenstapeling van karikaturale overdrijvingen, ofwel zit ze net verscholen in de nokken en hoeken van de tekst, en besluipt ze de lezer. De aandacht trekken naar je eigen humor is als een slechte moppentapper die lacht met z’n eigen mop en dan de pointe nog eens uitlegt ook.

Het is zo simpel. Confituur. Jam. Een boterham. En ik kijk het venster uit. Ik zie…

… een kanjer van een probleem voor het venster staan, en zijn naam is neerbuigendheid. In een poging door de grootste gemene deler van de mensheid begrepen te worden, gaan sommige auteurs zo ver dat hun zinnen op de duur eenvormige, trieste broodkruimels worden, in plaats van veelvormige belegde broodjes met smakelijke sauzen en ditto beleg (wat is dat trouwens met al die voedselmetaforen?). Net zoals de monnik die ostentatief zit te vasten met een lijkbiddersgezicht terwijl hij het vette volk treurig aankijkt, komt dit nogal neerbuigend over. Christus zei ooit: “laat hen, want ze weten niet wat ze doen” en de schrijver-asceet zegt: “ik zal zo simpel mogelijk schrijven, anders zullen ze mijn wijze lessen niet kunnen leren.” Niemand zit te wachten op je wijze lessen, als ze al wijs zijn om te beginnen.

There is no spoon.

Wat de grootste schrijvers – en de grootste artiesten – onderscheidt van de rest is nadat ze door de hele leerschool zijn gegaan van de conventionele kunsten, die conventies opnieuw kunnen doorbreken door net stijlbreuken te gaan toepassen als stijlfiguren. Een goed gemikt cliché, of een dubbelop liggende vuistdikke ironische wending worden op die manier plots geen uitingen van slechte smaak of beperkte ervaring, maar een toonbeeld van genialiteit. Alles kan, en alles mag. Er zijn meesters in het minimalisme die erin slagen kristalhelder en gevat voor de dag te komen, en er zijn evenzeer auteurs geweest die wel degelijk in zacht bescheiden gallop door het literaire landschap reden zonder dat iemand hen dat kwalijk kon nemen. Maar waarlijk: de meester zit in de beperking, en begint daar ook mee. We hebben allemaal een lange weg te gaan, en ik ben evenveel een roepende in de woestijn als jij.